Vanuit wilde-bijen-perspectief wordt aangeraden om maximaal twee keer per jaar het (kruidenrijke) gras te maaien. Op schrale zandgrond kan één maaibeurt per jaar voldoende zijn. Met deze lage frequentie ontstaat er op termijn een mix van grassen en bloeiende kruiden, waarin inheemse planten goed kunnen groeien. Planten krijgen de tijd/kans om tot bloei te komen en zaad te ontwikkelen en af te zetten, waardoor er voldoende voedsel voor wilde bijen en vlinders is.
Het maaien van het langere gewas kan het beste gebeuren met een balkmaaier of handmatig met een zeis. Door het maaisel af te voeren, daalt de bodemvruchtbaarheid waardoor er meer kruidachtige planten met bloemen kunnen groeien. Het langere gewas is een goede leefomgeving voor insecten, vogels en kleine zoogdieren.
Voor de fruitbomen is het belangrijk mest aan te voeren, zodat de bodem niet te veel verschraalt. Als de bodem te veel verschraalt, krijgen de fruitbomen een tekort aan voedingsstoffen: minder vitaliteit, weerstand, groei én fruitproductie.
Gefaseerd maaien
Het moment, het aantal keer maaien en het afvoeren van het maaisel is belangrijk. Daarnaast is ook het maaien van slechts een deel van de onderbegroeiing essentieel. Dit kan door bij elke maaironde een deel van de oppervlakte niet te maaien. In de winter blijven niet gemaaide delen staan. Door bepaalde gedeelten langer dan een jaar niet te maaien, ontstaat er meer structuurvariatie. Deze plekken bieden amfibieën, kleine zoogdieren of vogels de gelegenheid om te nestelen of te overwinteren.
Dit gefaseerde maaibeheer wordt sinus-beheer genoemd. Er ontstaan ‘mozaiek-patronen’ die structuurvariatie aanbrengen in de vegetatie. Door gefaseerd te maaien komen de kruiden gespreid tot bloei, waardoor er over een lange periode voedselaanbod is voor insecten. Door in mozaiek-patronen te maaien, kunnen de dieren zich tussentijds verplaatsen.
Met een maaiplanning kan worden weergegeven welke delen wel en niet worden gemaaid. Op deze manier is inzichtelijk welke delen kunnen groeien en bloeien. Bij de volgende maaibeurt kunnen deze stukken soms weer gemaaid worden en kan weer een ander gedeelte blijven ‘overstaan’.
Zones
De boomgaard is in 3 zones ingedeeld waarbij elke zone een eigen maaifrequentie heeft. Aan de Raalterstraat ligt de zone (geel) met een hoge maaifrequentie. Die zijde zal meer focus hebben op de presentatie. Aan de Weversweg ligt de zone (paars) met een lage maaifrequentie. Daar zal minder worden gemaaid voor een grotere biodiversiteit en meer beschutting voor de dieren. Deze kant van de boomgaard is de plek waar vandaan de dieren de boomgaard in- en uittrekken. De derde zone (rood/roze) in het midden heeft een gemiddelde maaifrequentie.
Op die manier is de boomgaard een soort overgangszone van de bebouwde omgeving naar een meer natuurlijke omgeving.
De maaifrequentie die we nu voor ogen hebben met het maaien van de zones:
- Hoog: 2 tot 3 keer per jaar
- Midden: 1 tot 2 keer per jaar
- Laag: 1 keer per jaar

Vakken
Naast de toevoeging van paden kunnen we met behulp van de eerder genoemde elementen (takkenril, stenen) de zones opdelen in vakken. Elk vak zal dan worden meegenomen in een nader te bepalen maaischema, waardoor per maaibeurt slechts enkele vakken gemaaid worden. Hierdoor ontstaan verschillende leeftijden in (kruidenrijk) gras en daarmee verschillende stadia van ontwikkeling. Er wordt in dit schema vaker in het seizoen gemaaid, maar per keer een kleiner totaaloppervlak.
Door de elementen op logische plekken aan te brengen, creëren we – ook voor de bezoeker van de boomgaard – een logisch beeld. Zo wordt het helder dat er vakken zijn met kort gemaaid gras en vakken met langere bloem-/kruidenrijke begroeiing.
